De jongeman zat op het terras, net als ik en nogal wat anderen. Hij praatte in zijn telefoon alsof hij alleen op de wereld was. Meer dan eens gebruikte hij het woord ‘kanker’ en dat was niet omdat zijn moeder doodziek was. Op het tafeltje voor hem lag iets dat verpakt was in bont cellofaan. Ik kon pas zien wat het was toen de jongen een bonte koek uit de verpakking haalde en in zijn kankerende muil schoof. De koek deed me denken aan de roze koek zoals die al een eeuwigheid op de markt is, maar de felgekleurde stippen op het glazuur waren nieuw voor mij.
Het verbaasde me hoe goed hij verstaanbaar bleef tijdens het kauwen van die lel foute suikers. Ik probeerde me in zijn positie te verplaatsen en alleen al in gedachten had ik moeite begrijpelijk voor mijn gesprekspartner te blijven. Dat had hij niet. Ondanks zijn volle mond bleef hij perfect articuleren en toen de koek op was pakte hij een nieuwe en schoof die ook in zijn mond.
Voor de derde keer kwam de ober informeren of hij iets wilde drinken, voor de derde keer negeerde de jongen zijn vraag. Hij deed net of de ober niet bestond en smeet op nog luidruchtiger toon wat kankers in de rondte. De mensen op het terras keken elkaar aan. Hun blikken zeiden allemaal hetzelfde.
‘Zo was een drankje drinken in de zon nooit bedoeld, maar wie gaat dat jong dat vertellen?’
De animo tot corrigerend optreden was laag. Tot ieders opluchting stond het jonge huftertje ineens op en ging er als een konijn vandoor. De vier overgebleven Feest Confettini’s werden geconfiskeerd door ondergetekende, a.k.a. The Lost and Found Specialist, en aan een nader onderzoek onderworpen. De conclusie luidde aldus:
Erg zoet.
Toen kreeg ik een telefoontje van een oncoloog die op zoek was naar iemand anders.
O, ironie?